Ze was pas dertien jaar....

Ze was nog maar dertien jaar toen haar leven totaal veranderde.
Op een mooie zonnige, zondag kwam ze voor het eerst mee naar de kerk. Ze was een heel kleine Indonesische vrouw. Die zondag preekte Jan over het verloren schaap en hoe de herder net zo lang zocht tot hij het weggelopen schaapje weer had gevonden. De herder was zo blij, hij voelde geen moeheid, geen boosheid, enkel vreugde… zijn schaap dat verloren was, was gevonden.
Toen hij thuis kwam riep hij heel zijn familie en buren bij elkaar en zei: “Wees blij met mij, want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was”…. Er was vreugde in het huis van de herder. De overstap naar de “Goede Herder”, is niet moeilijk te raden.
Zo lief heeft Jezus die verloren mensen, dat Hij Zijn leven voor hen gaf. En in de hemel is er blijdschap bij de engelen, als één zondaar tot bekering komt.
Ze luisterde ademloos, geen vin verroerde ze. Het leek of er in haar dorstige ziel droppels van geestelijk water neer daalden. Toen de dienst afgelopen was, gaf ze Jan een hand en zei: “Vindt de Heere Jezus mij nog wel lief, omdat ik moslima ben?”
Met grote ogen, vol verwachting en huiver, wachtte ze het antwoord af en groot was haar vreugde toen ze hoorde dat Jezus niets liever doet dan weggelopen schapen redden.
Ik zie dat kleine vrouwtje nog kijken…. een straal van hoop… licht…., was in haar duistere ziel gevallen. Na die tijd sloeg ze geen zondag meer over. Het bijzondere was dat ze altijd heel goede vragen stelde, vragen waarin het om de kern ging. Vaak waren we heel verwonderd deze vragen te horen, terwijl andere mensen nooit zulke vragen hadden.
Stapje voor stapje leerden we haar kennen….
Ze vertelde ons dat haar ouders Christenen waren, maar toch nog erg in het heidendom leefden. Ze hadden heel veel kinderen gekregen, maar al die baby’s waren na de geboorte overleden. Toen werd zij geboren, een héél klein, teer meisje…en zij bleef leven. Haar ouders waren bang dat ook zij zou sterven en besloten haar aan een andere familie te geven, dan zou ze zeker in leven blijven. Dit was wel een moslim gezin, maar dan zou hun kindje misschien blijven leven…. Zo brachten ze dit kindje enkele dorpen verder naar deze familie. Niemand vertelde wie ze was en zo groeide ze als moslima op, in een gezin waarvan ze dacht dat het haar ouders waren.
Heerlijk speelde ze buiten met haar pop toen er een man aankwam en naar de familie vroeg waar zij woonde. Ze zei, “Ik zal papa en mama roepen”. De man zei, “Dat zijn je papa en mama niet, ik ben je papa, en je mama is thuis in…” en hij noemde de naam van het dorp.
Verbijsterd liet ze de man binnen…. dat kan niet… dat wil ik niet… papa en mama zijn mijn papa en mama niet?
Haar kindergedachten kwamen er niet uit. Ze werd er door naar het dorpje getrokken, dat die man genoemd had. Ze klopte met bevend hart op de deur van het huis en werd binnen gelaten. Toen zag ze haar eigen moeder en die vertelde haar waarom ze haar weggegeven hadden. “Ik wil bij jullie blijven”, zei ze. Maar haar ouders zeiden: “We hebben je aan die familie gegeven en kunnen je niet terug nemen, hoe graag we ook zouden willen”. Haar vader bracht haar weer terug.
Op een dag zei haar pleegvader, “Er is een man die je begeert”.
Ze schrok vreselijk en smeekte hen om haar niet weg te geven.
“Ik was nog een kind, zo klein en speelde met mijn pop”.
Een intens verdrietige trek kwam op het kleine, oude gezichtje voor me. Haar ogen dwaalden weg… ze beleefde het weer… Weggegeven aan een veel oudere man.
Zo werd ze de vrouw van een weduwnaar, met een zoon die ouder was dan zij zelf. Het was een grote man, maar hij was goed voor haar.
“Hield je van je man?” vroeg ik haar… Met een peinzende blik in haar donkere ogen zei ze, “Nee, ik kon niet van hem houden, ik was nog een kind.”
”Hoe lang duurde het voor je wel van je man kon houden”?
Ze keek me peinzend aan, de vinger tegen haar neus en toen met een glimlach, “Dat duurde wel 8 jaar, hij was altijd heel goed voor me. Ik hoefde niet te werken, in Indonesië had ik baboes om het werk te doen, toen we naar Nederland moesten verhuizen, had ik geen baboes meer, maar deed mijn man het werk in huis en ik mocht studeren”.
Zo lang we haar kenden zat ze op de universiteit en studeerde Japans. Toen haar man was overleden, viel ze in een gat, ze studeerde en had haar Indonesische vriendinnen, maar hoe ze moest koken en huishouden, ze wist er geen raad mee.
Elke avond zette ze op een klein kastje een bordje eten neer voor haar man, en een borreltje. ’t Was net een altaartje.
Jan heeft er veel met haar over gesproken, dat dit niet kon, maar dit hoorde bij haar oude leven, ze kon daar niet van los komen.
“Elke morgen is het eten op”, zei ze, “hij komt het halen”.
Maar het waren de muizen die het opaten denken we. Al was dat wel heel moeilijk te geloven van die borrel….
Er waren heel grappige situaties in haar leven. Zo vertelde ze ons, dat ze op een dag naar de oogarts ging, want ze wilde een bril. De oogarts onderzocht haar ogen en zei, “Mevrouw, uw ogen zijn perfect, u hebt geen bril nodig, dit is geweldig”. Diep verdrietig antwoordde ze de man: ”Maar al mijn vriendinnen hebben een bril en ik wil er ook zo graag een”.

De bezoekjes die ik aan haar bracht een wezenlijk avontuur. Het huisje was volgestapeld met dozen. Bij postorderbedrijven kocht ze dozen vol schoenen, kleren, enzovoort. Maar er stonden ook veel levensmiddelen tussen, ver over de datum. Ze had nooit geleerd om een huishouden te besturen of om alleen dingen te kopen die nodig waren. Wat ze zag en lekker vond of mooi, kocht ze. Ik gaf aanwijzingen, maar dat landde niet. Ze had geen stuur, niemand had haar geleerd om te leven of haar leven in te richten….
Het was nog vroeg in de middag, toen ik bij haar kwam, en ik had net gegeten. Maar ze ging toch voor me koken, ook al zei ik haar dat niet te doen. De gastvrijheid van haar volk wilde dat ze voor me kookte. Ik had een kleinzoontje bij me, dat vond ze prachtig. Met argusogen bekeek ik voorzichtig haar kookkunst. Een schep rijst werd op een bord geschept en in een pannetje warmde ze wat stukjes vet vlees en…”??? ik weet niet wat het allemaal was.
Een kopje Chinese thee en een oud glimlachend gezichtje completeerde het eten dat ze voor me neerzette. Daarna, naar gewoonte, ging ze voor me zitten en keek stralend toe terwijl ik at. Ik wist het niet naar binnen te krijgen. Al die vette kwabbeltjes…. en ongemerkt zette ik mijn kleinzoontje voor me neer en stopte snel wat stukjes in mijn servet.
Ze was lief, een hartelijke vrouw. We spraken over de Heere Jezus, ze vroeg maar en vroeg maar. Vaak vroeg ik me af wat er in haar leefde. Ja, dat ze de Herder wilde kennen, dat wisten we, maar een volkomen overgave aan Jezus..?
Jaren later, op een mooie middag was ik druk in de tuin bezig, honderd kilometer van haar vandaan, en plotseling stond mijn kleine zuster voor me, stralend. Ze had een vriendin mee gebracht en een tas met Indonesisch eten, door de vriendin bereid. “Ik had heimwee naar u”, zei ze “en daarom ben ik gekomen.”
Ze was ook heel eenzaam, onbegrepen. Zo zijn er zoveel mensen die je nooit vergeet. Mensen die de Heere bij ons bracht, aan wie we de wondere boodschap van genade en redding mochten doorgeven.
Onze kleine moslima lag op een dag dood in haar huisje. De Heere weet wat Zijn liefde boodschap in haar leven heeft gedaan. Heeft Hij Zich over haar ontfermd? Wie tot Mij komt zal Ik niet uitwerpen! Wij hoeven in zo’n geval geen oordeel uit te spreken, maar…..: Ga dan heen en vertel van Mij. Er is zoveel werk in Gods wijngaard en er is nog zoveel mogelijkheid om met anderen over Jezus te spreken. De velden zijn wit om te oogsten!!
In onze gedachten leeft ze nog mee als een stipje vreugde in ons buitengewone werk.