En jij.... wordt priester!

Een memoriam

ter nagedachtenis van een, voor de wereld,onbekende broeder.

Hij groeide op in een Brabants dorp, als enige zoon in een gezin met een heleboel zussen. Het gezin was streng Katholiek,  zoals dat daar in die tijd gebruikelijk was. De ouders en zussen hadden één grote gezamenlijke  wens; hun zoon en broer moest priester worden. Wat een eer en wat een  vreugde zou dat  zijn.

Toen hij de leeftijd ervoor had vertrok de boerenjongen naar een klooster diep in het Brabantse land. Daar hadden ze in hem een ijverige student, serieus, streng ten opzichte van zijn persoonlijk leven, en onderworpen aan de regels van de kerk. Het was een totaal ander leven, een leven van studie en enorme discipline. Een leven dat zich instelde op celibaat en afzondering.

Lang kon hij bij de beelden van Jezus en mediteren en denken aan zijn prachtige toekomst als dienaar van Jezus en van de kerk. Daar hing de Zoon van God, gespijkerd aan het vervloekte kruishout. Eerbiedig keek hij naar de spijkers in Jezus handen, een droppel bloed sijpelde uit het spijkergat.

Op een dag, het was midden in de tweede wereldoorlog, liep hij vanuit het klooster, langs een dichte haag naar het dorp, toen er plotseling  luchtalarm was en de bommen neervielen. Hij liet zich neervallen onder de haag… Ineen gedoken voor het helse geweld, wachtte hij op de dingen die komen zouden. Hoe lang had hij daar gelegen? Hij wist het niet, maar ineens waren er stemmen, kreten, voelde hij dat iemand zijn hand greep en een injectienaald in zijn arm stak. Zonder dat hem iets gevraagd werd lag hij gekoppeld aan een meisje dat ernstig gewond was. Ze had een  slagaderlijke bloeding die snel een eind aan haar leven zou maken. Ze lag aan  de andere kant van de doornheg. Een wonderlijke ervaring om op deze manier mee te mogen werken om het leven van een meisje te redden. Jaren lang hebben ze contact gehouden tot zij oud was en stierf. Ontroerd zei hij het: “Jezus bloed redde mij, maar mijn bloed redde dit meisje”.                        

Een diep ingrijpende gebeurtenis veranderde zijn hele leven. Op een dag zocht de Heere hem op in zijn kloostercel…. en hij leerde Jezus kennen als zijn persoonlijke Zaligmaker. Het was een ogenblik van diepe pijn maar ook van een onpeilbaar diep vreugde, die zijn hart doorstroomde. Jezus liet hem meer van Zijn lijden zien en… voelen.

Ik zie nog zijn stralend gezicht voor me toen hij ons dat vertelde. De keukentafel, waar we aan het ontbijt zaten, veranderde in een feestzaal.

Tranen stonden in zijn ogen. ”Jezus liet mij de wonden in Zijn handen voelen”, zei hij met een snik. “Het was geen keurig spijkergaatje, zoals ik bij de beelden in het klooster zag, nee… verre van dat; Zijn handen waren rond de spijkers ruw uitgescheurd, diepe gaten…. En dat voor mij.”

Zijn religie veranderde in een persoonlijk geloof. Een persoonlijk kennen van de Heiland als zijn Zaligmaker. Door deze totale verandering van zijn hart, en zijn persoonlijk geloof in de Heere Jezus Christus kon hij zijn thuis niet meer in het klooster vinden. Er is veel op hem ingepraat… maar hij moest weg en dat was in die tijd geen eenvoudige zaak. Hij moest het zijn ouders vertellen, zijn zussen… Een zwaar teleurgestelde familie, niet begrijpende vrienden en studiegenoten… Zware weken en maanden volgden. het was een verschrikkelijke geschiedenis… daar stond hij; hij hoorde niet meer bij de familie, hij had de familie te schande gemaakt.                                                                                           Maar als de Heere iemand de ogen opent, een nieuw mens van hem maakt… hoe zwaar die weg dan ook is, de Heere laat hem niet in steek. Dat ervoer hij op een heel bijzondere manier.

God Zelf bracht hem  in contact met een geloofszending in Nieuw Zeeland. Hier leerde hij meer over Jezus en een leven in geloof in Hem. Hij leerde hier ook een meisje kennen, ze trouwden, kregen vijf kinderen en leefden hun leven als christen-gezin. Tevens werd het zijn levenswerk om anderen van Jezus te vertellen. Geloofsleven wil zeggen; op de Heere vertrouwen voor alles, voor je salaris, voor je werk, voor je toekomst.                                                                                 

“Broeder, had je werkend zonder salaris, enkel  in vertrouwen op je Zender,  altijd genoeg eten voor je kinderen”, vroeg ik hem op een keer. Als een echte Brabantse Bourgondiër, keek hij me lachend aan. “Soms hadden we niets meer… geen brood in de kast, geen aardappel in de kelder, en dan dekte mijn vrouw toch de tafel… de kinderen zeiden; “papa, we hebben honger…”   Het sneed me door mijn ziel, en  dan baden we: Heere God, onze kindertjes hebben honger, we hebben geen boterham meer in huis, geen aardappel om hen te geven, geen cent in mij portemonnee… maar U hebt alles. Geeft U ons alstublieft eten!” 

Even kijkt hij weg... terug blikkend naar die tijd. Om dan als een blijde jubel het uit te roepen; “En altijd hielp de Heere, NOOIT liet Hij ons in de steek. Dan werd er soms een mandje brood gebracht, het overschot van de bakker of  iemand zette een zakje aardappels bij de voordeur…God is goed, vertrouw op Hem, Hij is trouw, Hij weet wat we nodig hebben”. En hij liet er nog wat op volgen; “Weet je, God heeft ons brood beloofd… geen beleg”.

Voorzichtig kwam na jaren het contact met enkele zussen weer op gang, hij spaarde  hard om een ticket naar Nederland bij elkaar te sparen. Zijn diepe verlangen was om hen naar Jezus te leiden, zoals Simon zij broer naar Jezus had geleid.

De jaren gingen door, het leven ging verder. De kinderen werden groot, ze studeerden, trouwden en er kwamen kleinkinderen.

Een schokkend voorval was de geboorte van een kleinkind met het syndroom van Down. Het baby’tje  was heel zwak, had veel zorg nodig, maar God gaf hem zoveel liefde voor dit kind. Hij heeft het mee verzorgd en het is ook in zijn armen gestorven. Als hij er over vertelt zwijgt hij even… hij ziet het weer voor zich… de herinneringen komen terug. De Heere leerde om met diepe  bewogenheid naar het zwakke, het zieke, het hulpeloze om te zien. Het sterven van dit kindje heeft opnieuw zijn hele leven veranderd. Maar er kwam nog meer.

Enkele jaren gaan voorbij, Harry is druk in zijn werk, zijn vrouw maakt mooie “quilten” en verdiend zo ook een centje bij. Ze hebben het goed met elkaar.

Maar hij krijgt pijn, veel pijn en gaat naar de dokter, die verwijst hem  onmiddellijk  door  naar het ziekenhuis. Het komt hard aan… prostaatkanker in vergevorderd stadium.                                                          “Meneer, ik geef u niet meer dan 3 maanden”, zegt de arts. “Mocht u er over 3 maanden nog zijn, kom dan terug”. Op de hem eigen manier zegt hij tegen de arts, “Mijn hemelse huis is klaar, daar hoef ik niet aan te werken, maar mijn aardse huis , daar moet ik nog wel wat aan doen. Ik heb mijn vrouw lang geleden al beloofd een straatje te maken in de tuin, er moet hier en daar geschilderd worden…behangen, dus ik ga gelijk aan de gang”.

Zo neemt hij afscheid van de arts en vertrekt, de arts is er van overtuigd hem niet meer terug te zien. Harry begint aan het achterstallige werk in zijn huis en tuin. Hij heeft het druk, hij wil dat alles klaar is voor zijn vrouw als hij naar de Heere mag.

 Langzaam aan verminderd de pijn…eigenlijk gaat het ongemerkt weg. Na drie maanden zegt zijn vrouw, “De drie maanden zijn om, Harry, je moet naar het ziekenhuis”.

“Ja,” zegt hij verbaasd, “ik was zo druk bezig, maar weet je, de pijn is weg”. 

De dokter is zeer verrast hem terug te zien en hij maakt  een scan. Verwonderd zegt de dokter: “Ik zie niets meer…nee, niets…” en hij tuurt scherp op het beeld. Harry denkt dat het apparaat niet goed werkt,  lachend grapt hij: “Geef dat ding dan een schop”.

Waarop de arts ernstig zegt: “Meneer, het apparaat  is perfect, maar alles is weg, er is geen kanker meer te zien”. Spontaan is de reactie;” De Heere zij geloofd en geprezen, dan krijg ik er nog vijftien jaren van mijn God bij, net als Hizkia, in de Bijbel”.                                 

Blij en verwonderd gaat hij naar huis… maar al lovend en prijzend, staat hij plotseling stil… ”Heere, als U mij  vijftien jaren bij mijn leven geeft, dan hebt U nog bijzonder werk voor me, wat wilt U dat ik doen zal?”                                                                                     “Mijn minsten opzoeken”, zei de Heere. ”Maar wie zijn Uw minsten?”, is zijn verbaasde vraag.Toen liet de Heere hem zien dat het de verachten zijn, de gehandicapten, de weggegooiden en God zond hem naar de Fuji eilanden.   In gehoorzaamheid aan zijn Zender gaat hij… een biddende gemeente in Nieuw Zeeland achterlatend. Hij  was perplex wat hij tegen kwam, zomaar langs de weg in de sloppen en wijken,  liggen mensen weg te teren, te sterven. Zonder hulp, geen kleding, geen handen om de wonden te verbinden, geen troostvolle woorden en geen luisterend oor. Maar het allerergste, nooit van Jezus gehoord.

Het zijn vooral arme Hindoes die hier liggen. Van de allerlaagste kaste, waar niemand medelijden mee heeft.

Maar God Zelf  geeft Harry zoveel liefde en bewogenheid  in het hart, dat hij bij deze ellendigen neerknielt en hen probeert te helpen. “Ik moest hen letterlijk uit de poep halen”, zegt  hij.

“Ik zag zwarte, zwerende benen uit een kartonnen doos steken, een man die stervend was aan gangreen, lag daar, ondragelijke pijnen had de stakker, ik vertelde hem van Jezus en bleef bij hem tot hij gestorven was”.                                         

“Kinderen die gehandicapt waren,  waar niemand naar keek. Een kind dat zo’n grote tong had, dat die groot en dik uit haar mond hing, ze kon niet eten. Ik vertelde haar van de Heere Jezus die de kindertjes zegende en hen liefhad.”                                                   Hij liet zijn thuis-gemeente weten dat hij  oude baddoeken en lakens nodig had.  De baddoeken gebruikte hij als luiers, de lakens om de doden in te wikkelen, zodat ze een eervolle lijkverzorging hadden.

Hij bleef bij kleine, doodzieke stakkertjes, verschoonde hen, vertelde van de Heere Jezus die gekomen was, ook voor hen. Hij was bij hen als het moment van hun sterven was gekomen.

Vanuit zijn gemeente kreeg hij wat geld om de diepste nood te lenigen. Ook uit ons land heeft hij een paar keer ondersteuning ontvangen.

Voor zich zelf had hij niet veel nodig, heel wat nachten sliep hij op een bank in het park of soms op een stoel die een vriendelijke familie hem aanbood. Bij het ouder worden, toen was hij al dicht bij de tachtig, schreef hij me: “Nu ik  ouder ben, doet mijn lichaam soms pijn om op een houten bank te slapen en ik ga maar eens op zoek naar een goedkoop onderkomen”.

Hij was een echte rentmeester van het geld dat mensen hem toevertrouwden. Geen cent durfde hij voor zichzelf te gebruiken en ik ben er van overtuigd dat hij honger geleden heeft en geleefd heeft, van wat mensen hem gaven.          

Een van de mooie momenten was, dat hij bij de Koning of Opperhoofd, in een bepaald gebied, in het paleis uit genodigd werd om van Jezus Christus te vertellen. Alle mensen in het paleis mochten meeluisteren.

Harry had een biddend leven, hij kende de stem van zijn Meester. De Heere zond hem ook een paar keer naar een gebied in India… en Harry ging. Altijd alleen, want zijn vrouw kon dit leven niet aan. Enkele jaren geleden was hij een paar weken bij zijn familie in Nederland. We hadden een afspraak, waar we erg naar uitzagen. Maar hij kwam niet! Hij belde ons en vertelde, dat nog niemand van zijn familie de Heere Jezus had willen leren kennen. Nu hij hier was had hij dag en nacht een zwager verzorgd, die kanker had en terminaal was, uit diepe bewogenheid, maar ook in de hoop dat de familie zou gaan nadenken.

Harry  bad met zijn zwager, smeekte om zijn behoud…waste en verzorgde hem tot hij was overleden.                                                                                                           

Op een dag kregen we weer een briefje van hem, hij voelde zich niet echt goed, was ook oud, zo schreef hij. Ook verlangde hij heel sterk om naar Huis te mogen, om eeuwig bij de Heere te zijn. De vijftien jaren raken ten einde.

Toen werd het stil… we hoorden niets meer. Ik heb verschillende keren naar hem gemaild, zoals altijd, maar er kwam geen reactie.

Een grote onbekende voor de wereld, maar een gekende bij God, is uit ons gezichtsveld weg gegaan. Zijn familie kent ons niet en wij kennen hen niet. 

Harry zal bij de Heere zijn, waar hij deze woorden heeft gehoord: “Wel, gij goede en trouwe dienstknecht, over weinig bent u getrouw geweest, over veel zal ik u zetten: ga in , in de vreugde van de Heere”. Het was een eer en een grote vreugde deze eenvoudige broeder te leren kennen en met hem mee te leven in zijn onopvallend bezig-zijn met de allerminsten!

Hij achtte altijd de ander meer dan zichzelf.

De gedachtenis van de rechtvaardige is tot zegening!

FOTO'S die het leven van Harry benadrukken,  klik hier